datum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  datum    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdatʏm/
Woordafbreking
  • da·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘dagtekening’ voor het eerst aangetroffen in 1297 [1]
  • Van het Latijnse "datum" (wat gegeven is)
enkelvoud meervoud
naamwoord datum data, datums
verkleinwoord datumpje datumpjes

Zelfstandig naamwoord

datum m

  1. (tijdrekening) een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
    • De datum waarop de brief geschreven was is 11-04-1933. 
    • De ISO-8601 notering van de datum 28 juli 2016 is 2016-07-28 of 2016-W30-4 
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord datum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.