cursor
Nederlands
Woordafbreking
- cur·sor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘indicator op een computerbeeldscherm’ voor het eerst aangetroffen in 1980 [1] (met het achtervoegsel -or) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cursor | cursors |
verkleinwoord | cursortje | cursortjes |
Zelfstandig naamwoord
cursor m
- (informatica) een indicator die beweegt met de bewegingen van de muis en vaak pijlvormig is.
- (informatica) een indicator bij het tekstverwerken die beweegt met het intoetsen van bepaalde toetsen en vaak knippert.
- De cursor was ineens verdwenen.
Hyponiemen
- muiscursor
Afgeleide begrippen
- cursorisch, cursortoets
Gangbaarheid
- Het woord cursor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cursor' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Woordafbreking
- cur·sor
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van currere (→ cursum) met het achtervoegsel -sor.
Zelfstandig naamwoord
cursŏr m
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cursŏr | cursōrēs |
genitief | cursōris | cursōrum |
datief | cursōrī | cursōribus |
accusatief | cursōrem | cursōrēs |
vocatief | cursŏr | cursōrēs |
ablatief | cursōre | cursōribus |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.