crediteur
Nederlands
Woordafbreking
- cre·di·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van crediteren met het achtervoegsel -eur [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | crediteur | crediteuren crediteurs |
verkleinwoord | crediteurtje | crediteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
crediteur m
- (boekhouding) iemand aan wie iemand iets (meestal geld) verschuldigd is
Hyponiemen
- medecrediteur
Afgeleide begrippen
- crediteurenadministratie, crediteurenbank, crediteurenbestand, crediteurenfactuur, crediteurengegevens, crediteurenland, crediteurenlijst, crediteurennummer, crediteurenportefeuille, crediteurenvergadering, crediteurstaat
Vertalingen
1. iemand aan wie iemand iets (meestal geld) verschuldigd is
Gangbaarheid
- Het woord crediteur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'crediteur' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.