credit
Nederlands
Woordafbreking
- cre·dit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘tegoed, schuldig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1543 [1]
Zelfstandig naamwoord
credit o
- (boekhouding) dat wat men als koopman of bankhouder schuldig is
- (boekhouding) passiefzijde, rechterzijde van de balans met schulden en vermogen
- (boekhouding) tegoed van de rekeninghouder
Hyponiemen
- tax-credit
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord credit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'credit' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
credit
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to credit |
he/she/it | credits |
verleden tijd | credited |
voltooid deelwoord |
credited |
onvoltooid deelwoord |
crediting |
gebiedende wijs | credit |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.