credit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  credit    (hulp, bestand) (Nederland)
  • Geluid:  credit    (hulp, bestand) (België)
Woordafbreking
  • cre·dit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘tegoed, schuldig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1543 [1]

Zelfstandig naamwoord

credit o

  1. (boekhouding) dat wat men als koopman of bankhouder schuldig is
  2. (boekhouding) passiefzijde, rechterzijde van de balans met schulden en vermogen
  3. (boekhouding) tegoed van de rekeninghouder
Synoniemen
Hyponiemen
  • tax-credit
Afgeleide begrippen
  • creditpost
  • creditrekening
  • creditrente
  • creditrestrictie
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord credit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
credit credits

Zelfstandig naamwoord

credit

  1. krediet
  2. erkenning
vervoeging
onbepaalde wijs to credit
he/she/it credits
verleden tijd credited
voltooid
deelwoord
credited
onvoltooid
deelwoord
crediting
gebiedende wijs credit

Werkwoord

credit

  1. erkennen
  1. «He was credited for his consribution.»
    Zijn bijdrage vond erkenning.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.