communiceren
Nederlands
Woordafbreking
- com·mu·ni·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse communiquer (met het voorvoegsel com-, met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
communiceren |
communiceerde |
gecommuniceerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
communiceren [2]
- inergatief (religie) ter communie gaan, de heilige communie ontvangen of uitreiken
- Zij communiceerde elke ochtend tijdens de vroegmis.
- inergatief door middel van communicatie met elkaar in contact komen
- Het is niet gemakkelijk om in een vreemde taal te communiceren.
Vertalingen
2. met elkaar in contact komen
Gangbaarheid
- Het woord communiceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'communiceren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.