commandant
Nederlands
Woordafbreking
- com·man·dant
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Latijnse werkwoord 'mandāre' (opdragen, toevertrouwen) met het voorvoegsel com-
- Naamwoord van handeling van commanderen met het achtervoegsel -ant [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | commandant | commandanten |
verkleinwoord | commandantje | commandantjes |
Zelfstandig naamwoord
commandant m [2]
- De commandant gaf het sein om de aanval te beginnen.
- Omdat ze een vrij klassiek beeld had van de oorlog was ze er snel van overtuigd dat Albert 'met zijn intelligentie' na korte tijd zou uitblinken, promotie zou maken en ze zag hem al in de voorste linie in de aanval gaan. Ze stelde zich voor dat hij een heldendaad verrichtte, meteen officier werd, kapitein, commandant of meer nog, generaal, die dingen gebeuren tijdens de oorlog. [3]
- (beroep) iemand die de leider is van een groep politieagenten of brandweerlieden
- De commandant gaf het sein brand meester!
Synoniemen
- bevelhebber, aanvoerder, hoofdman, bevelvoerder, legeraanvoerder
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. iemand die het commando heeft over een leger of vloot
Gangbaarheid
- Het woord commandant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'commandant' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- commandant op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 17
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.