bevelvoerder
Nederlands
Woordafbreking
- be·vel·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bevelen ww en voerder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bevelvoerder | bevelvoerders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
bevelvoerder m [1]
- iemand die de leiding heeft in een sterk hiërarchische omgeving waar bevelen kunnen worden uitgedeeld
- Na ruim dertig jaar brandweerdienst nam bevelvoerder Linderhof gisteravond afscheid van het korps. [2]
- Dat bevestigt het corps Amsterdam-Amstelland na berichtgeving van ThePostOnline.nl. Het gaat om een zogeheten bevelvoerder (die de leiding heeft over tankautospuiten bij de brandweer) die racistische opmerkingen tegen een collega zou hebben gemaakt. [3]
Gangbaarheid
- Het woord bevelvoerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bevelvoerder' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 04-11-17 Koninklijke hulde voor Oldenzaalse brandweerlieden
- Tubantia 05-11-17, Opnieuw brandweerman geschorst om racisme
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.