cassette
Nederlands
Woordafbreking
- cas·set·te
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘houder, doos’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
- Van het Franse cassette [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cassette | cassetten cassettes |
verkleinwoord | cassettetje | cassettetjes |
Zelfstandig naamwoord
cassette v
- (techniek) een behuizing voor video- en audiobanden
- Een videoband zit vaak in een cassette.
- (techniek) het geheel aan tandwielen op het achterwiel van een fiets
- Een cassette met ketting.
- een kistje voor het veilig bewaren van geld of bestek
- Dit 12-delige bestek zit in een cassette met 3 laden.
- (bouwkunde) een geprofileerde tegel
- Met hun afmeting van 54 x 54 centimeter zien de cassettes eruit als tapijttegels.
Synoniemen
- [2] pignon
Hyponiemen
- audiocassette (1), bestekcassette (3), boekcassette, diacassette, geluidscassette, lintcassette, musicassette, muziekcassette, videocassette (1),
geldcassette
Afgeleide begrippen
- cassetteband (1), cassetteboek, cassettedeck (1), cassettefilm, cassettepost, cassetteprojector, cassetterecorder (1), cassettescoop, cassettespeler, cassettewisselaar, cassettebox, cassettespeler, cassetteplafond, cassettesysteem
Vertalingen
1. een behuizing voor video- en audiobanden
Gangbaarheid
- Het woord cassette staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cassette' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.