carnaval

Nederlands

carnavalsoptocht
Uitspraak
Woordafbreking
  • car·na·val
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drie dagen voor vasten’ voor het eerst aangetroffen in 1673 [1]
  • Verdere etymologie onzeker. De meest aangehangen verklaring is dat het woord is afgeleid van de Latijnse spreuk carne vale ("vaarwel aan het vlees"). Een andere mogelijkheid is dat het gaat om een verbastering van carrus navalis (eveneens Latijn).
enkelvoud meervoud
naamwoord carnaval carnavals
verkleinwoord carnavalletje carnavalletjes

Zelfstandig naamwoord

carnaval o

  1. (feest) een volksfeest waarbij onder meer grote verkleedpartijen plaatsvinden, en dat plaatsvindt gedurende de vier dagen die aan de vastentijd voorafgaan
    • - Viert u eigenlijk carnaval? 
    • - Ik ben carnavalvrij opgevoed, in een tijd waarin er nog geen televisie was. Pas later ben ik erachter gekomen dat in deze tijd van het jaar zich van de mensen die beneden de grote rivieren wonen een ontembare vrolijkheid meester maakt. Dit weekeinde is het weer zover. Ze trekken de allervrolijkste kleren aan, zetten een vrolijk masker op of beschilderen hun gezicht, gaan de straat op, vormen een optocht en beginnen te zingen en te hossen.[2] 
Synoniemen
  • vastenavondfeest
Hyponiemen
  • zomercarnaval, kindercarnaval
Afgeleide begrippen
  • carnavalesk, carnavalshit, carnavalsoptocht, carnavalsvakantie, vastenavond,carnavalbal, , carnavalist, carnavaller, carnavalsdag, carnavalshit, carnavalsmis, carnavalspak, carnavalfeest, carnavalsfuif, carnavalslied, carnavalsstad, carnavalstoet, carnavalwagen, carnavalkledij, carnavalsavond, carnavalsfeest, carnavalsgroep, carnavalskleed, carnavalssfeer, carnavalsstoet, carnavalstumba, carnavalswagen, carnavalskledij, carnavalskraker, carnavalsmuziek, carnavalsoutfit, carnavalswinkel, carnavalsartikel, carnavalskleding, carnavalskostuum, carnavalsseizoen, carnavalsvierder, carnavalsweekend, carnavalsschlager, carnavalsstemming,, carnavalvereniging, carnavalsvereniging, carnavalvakantie
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord carnaval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.