treinbouwer
Nederlands
Woordafbreking
- trein·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van trein en bouwer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | treinbouwer | treinbouwers |
verkleinwoord | treinbouwertje | treinbouwertjes |
Zelfstandig naamwoord
treinbouwer m
- (beroep) (spoorwegen) iemand die treinen bouwt
- (spoorwegen) een bedrijf dat treinen bouwt
Gangbaarheid
- Het woord 'treinbouwer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.