landbouwer
Nederlands
Woordafbreking
- land·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘boer’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
- afgeleid van landbouw met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | landbouwer | landbouwers |
verkleinwoord | landbouwertje | landbouwertjes |
Zelfstandig naamwoord
landbouwer m
Vertalingen
1. iemand die met landbouw of/en veeteelt zijn geld verdient
Gangbaarheid
- Het woord landbouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'landbouwer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.