landbouwer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • land·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boer’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
  • afgeleid van landbouw met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord landbouwer landbouwers
verkleinwoord landbouwertje landbouwertjes

Zelfstandig naamwoord

landbouwer m

  1. (beroep) (landbouw) iemand die met landbouw of/en veeteelt zijn geld verdient (mannelijke vorm)
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • kweker
  • landbouwster (vrouwelijke vorm)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord landbouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.