blinddoek
![](../I/m/Apaga_La_Luz_Y_Ver%C3%A1s.jpg)
Blinddoek
Nederlands
Woordafbreking
- blind·doek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van blind en doek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blinddoek | blinddoeken |
verkleinwoord | blinddoekje | blinddoekjes |
Zelfstandig naamwoord
blinddoek o/m
- over de ogen gebonden reep ondoorzichtige stof om het zien te verhinderen
- Niet voor niets draagt Vrouwe Justitia een blinddoek.
- Bij het spelletje ezeltje prik heeft het kind een blinddoek om.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
blinddoeken |
blinddoek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
- Ik blinddoek.
- gebiedende wijs van blinddoeken
- Blinddoek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinddoeken
- Blinddoek je?
Gangbaarheid
- Het woord blinddoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blinddoek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.