biseksueel
Nederlands
Woordafbreking
- bi·sek·su·eel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘met aanleg voor seksuele omgang met beide geslachten’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- afgeleid van seksueel met het voorvoegsel bi- [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | biseksueel |
verbogen | biseksuele |
partitief | biseksueels |
Bijvoeglijk naamwoord
biseksueel
- (seksualiteit) seksueel gericht op beide geslachten
- - Iemand die biseksueel is wordt door beide geslachten seksueel aangetrokken.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. seksueel gericht op beide geslachten
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biseksueel | biseksuelen |
verkleinwoord | biseksueeltje | biseksueeltjes |
Zelfstandig naamwoord
biseksueel m
- iemand die een biseksuele geaardheid heeft
- - In een aanval op de in zijn ogen bekrompen Italiaanse moraal haalde Pannella, zelf verklaard biseksueel, een gevierde pornoster bij de partij: Ilona Staller, in de filmpjes bekend als Cicciolina. In 1987 werd ze, met 20.000 voorkeursstemmen, gekozen in de Kamer van Afgevaardigden.[3] }}
Gangbaarheid
- Het woord biseksueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'biseksueel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.