cause

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
cause causes

Zelfstandig naamwoord

cause

  1. oorzaak
  2. zaak, streven
vervoeging
onbepaalde wijs to cause
he/she/it causes
verleden tijd caused
voltooid
deelwoord
caused
onvoltooid
deelwoord
causing
gebiedende wijs cause

Werkwoord

cause

  1. veroorzaken


Frans

Werkwoord

vervoeging van
causer

cause

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van causer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van causer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van causer


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
causar

cause

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van causar
  1. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van causar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van causar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.