bevelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bevelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bə'velə(n)/
Woordafbreking
  • be·ve·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gelasten’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Van het Middelnederlands bevelen, van een Protogermaanse wortel *felh- met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevelen
/bə'velə(n)/
beval, bevalen
/bə'vɑl, bə'valə(n)/
bevolen
/bə'volə(n)/
klasse 4 volledig

Werkwoord

bevelen

  1. overgankelijk een dwingende opdracht geven
    • Hij beval zijn soldaten de grens over te steken. 
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bevelenbevelend
bevelbevolen
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

bevelen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bevel

Gangbaarheid

  • Het woord bevelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.