bevelen
Nederlands
Woordafbreking
- be·ve·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘gelasten’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
- Van het Middelnederlands bevelen, van een Protogermaanse wortel *felh- met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevelen /bə'velə(n)/ |
beval, bevalen /bə'vɑl, bə'valə(n)/ |
bevolen /bə'volə(n)/ |
klasse 4 | volledig |
Werkwoord
bevelen
- Hij beval zijn soldaten de grens over te steken.
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
bevelen | bevelend |
bevel | bevolen |
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bevelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bevelen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.