bende
Nederlands
Woordafbreking
- ben·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1525 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bende | bendes, benden |
verkleinwoord | bendetje | bendetjes |
Zelfstandig naamwoord
bende v/m
- een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven
- De bende van Nijvel was berucht voor haar geweld.
- een rommelige toestand bijv. een beestenbende of een teringbende, rotzooi
- Oei, wat een riekende bende is het hier!
- (informeel) grote hoeveelheid
- wat een bende knikkers heb jij, zeg
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- bendebaas, bendebazin, bendehoofd, bendeleider, bendelid, bendeoorlog, bendestrijd, bendevorming, bendewezen
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] Een bende oprollen.
Vertalingen
1. een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven
Gangbaarheid
- Het woord bende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bende' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.