bende

bende/rotzooi [2]

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bende    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɛn.də/
Woordafbreking
  • ben·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1525 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bende bendes, benden
verkleinwoord bendetje bendetjes

Zelfstandig naamwoord

bende v/m

  1. een informeel georganiseerde groep mensen, meestal met kwade of misdadige motieven
    • De bende van Nijvel was berucht voor haar geweld. 
  1. een rommelige toestand bijv. een beestenbende of een teringbende, rotzooi
    • Oei, wat een riekende bende is het hier! 
  1. (informeel) grote hoeveelheid
    • wat een bende knikkers heb jij, zeg 
Hyponiemen
  • moordenaarsbende
  • motorbende
  • oorlogsbende
  • oplichtersbende
  • roverbende
  • roversbende
  • ruiterbende
  • schurkenbende
  • smokkelbende
  • soldatenbende
  • straatbende
  • stroopbende
  • stropersbende
  • teringbende
  • terreurbende
  • terroristenbende
  • xtc-bende
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] Een bende oprollen.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.