beledigen
Nederlands
Woordafbreking
- be·le·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘krenken’ voor het eerst aangetroffen in 1588 [1]
- met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beledigen |
beledigde |
beledigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beledigen
- overgankelijk (nare) opmerkingen maken tegen of over een persoon die dat niet leuk vindt
- Hij had zijn buurman beledigd, dus die ging boos naar huis.
- Iemand die snel op zijn teentjes getrapt is, voelt zich snel beledigd.
Vertalingen
1. nare opmerkingen maken tegen of over een persoon
Gangbaarheid
- Het woord beledigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beledigen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.