affronteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fron·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krenken’ voor het eerst aangetroffen in 1678 [1]
  • afgeleid van het Franse affronter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
affronteren
affronteerde
geaffronteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

affronteren [3]

  1. overgankelijk (formeel) beledigen, krenken
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord affronteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.