bedriegen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
bedriegenbedriegend
bedrogbedrogen
bedriegerbedrieglijk
Uitspraak
  • Geluid:  bedriegen    (hulp, bestand)
  • IPA: /bə.'dri.ɣə(n)/
Woordafbreking
  • be·drie·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘misleiden’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • Afgeleid van een niet langer bestaand werkwoord *driegen met het voorvoegsel be-. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedriegen
/bə.'dri.ɣə(n)/
bedroog
/bə.'drox/
bedrogen
/bə.'dro.ɣə(n)/
klasse 2 volledig

Werkwoord

bedriegen

  1. overgankelijk iemand met kwade opzet in de waan brengen, misleiden
    • De handelaar bedroog zijn klanten. 
  1. overgankelijk ontrouw zijn aan
    • De ontrouwe man bedroog zijn echtgenote. 
  1. bedrogen uitkomen: je krijgt niet wat je verwachtte
    • Als je dacht hier rijk te zullen worden kom je bedrogen uit. 
Verwante begrippen
Anagrammen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bedriegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

Werkwoord

bedriegen

  1. bedriegen; misleiden
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.