bediende

bediende [2]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dien·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hulp’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
  • Afgeleid van bediend met het achtervoegsel -e
enkelvoud meervoud
naamwoord bediende bedienden, bediendes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bediende v/m

  1. (beroep) iemand in een ondergeschikte betrekking
  1. (beroep) huisknecht
    • Huishoudelijke apparatuur heeft de functie van bediende grotendeels overgenomen. 
  1. (beroep) officiële benaming voor alle werknemers die geen arbeider zijn, beambte, ambtenaar of employé b.v. iemand die eten en of drinken brengt in een horecagelegenheid
    • De bediende was nergens te bekennen, dus moesten we lang wachten op ons drankje. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • bediendebond, bediendecontract, bediendepersoneel, bediendevakbond
Vertalingen

Deelwoord

bediende

  1. verbogen vorm van het voltooid deelwoord bediend van bedienen

Bijvoeglijk naamwoord

bediende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bediend [2]

Werkwoord

vervoeging van
bedienen

bediende

  1. enkelvoud verleden tijd van bedienen
    • Ik bediende. 
    • Jij bediende. 
    • Hij, zij, het bediende. 

Gangbaarheid

  • Het woord bediende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.