autochtoon

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·toch·toon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘de oorspronkelijke bevolking uitmakend’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'chthōn' (aarde, grond, land) met het voorvoegsel auto-
enkelvoud meervoud
naamwoord autochtoon autochtonen
verkleinwoord autochtoontje autochtoontjes

Zelfstandig naamwoord

autochtoon m

  1. de oorspronkelijke bewoner van een land, inboorling
    • Die man komt uit Nederland, dus hij is een autochtoon. 
Antoniemen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen autochtoonautochtonerautochtoonst
verbogen autochtoneautochtonereautochtoonste
partitief autochtoonsautochtoners-

Bijvoeglijk naamwoord

autochtoon

  1. oorspronkelijk in een bepaald gebied thuishorend
    • Dat is een autochtone leerling. 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord autochtoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.