armoede

Nederlands

Uitspraak

Geluid: armoede (hulp, bestand)
IPA: /ˈɑrəmude/

Woordafbreking

ar·moe·de

Woordherkomst en -opbouw

In de betekenis van ‘gebrek’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
uit het Oudnederlands [2]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	armoede	-
verkleinwoord	armoedje	armoedjes

Zelfstandig naamwoord

armoede v/m

(economie) de toestand waarin iemand leeft die zeer weinig middelen voor zijn levensonderhoud heeft

- De armoede van het gezin was schrijnend nadat beide ouders hun werk verloren.

- Armoede is een relatief begrip, de arme van nu leeft comfortabeler dan de rijke van 100 jaar geleden.

Verwante begrippen

gebrek

Hyponiemen

bewegingsarmoede, bloedarmoede, contactarmoede, kinderarmoede, taalarmoede

Afgeleide begrippen

armoedegrens, armoedekloof, armoedeval, armoedig

Vertalingen

1. de toestand waarin iemand leeft die zeer weinig middelen voor zijn levensonderhoud heeft.

Duits: Armut ^(de) v
Engels: poverty ^(en)
Fins: köyhyys ^(fi)
Frans: pauvreté ^(fr) v
Italiaans: povertà ^(it) v

Noors: armod ^(no) g, fattigdom ^(no) m
Nynorsk: armod ^(no) v, fattigdom ^(no) m
Pools: bieda ^(pl) v
Spaans: pobreza ^(es) v, penuria ^(es) v

Gangbaarheid

Het woord armoede staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'armoede' herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.