antibioticum

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·bio·ti·cum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘microbedodend middel’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • afgeleid van het Griekse βίος (bíos; "leven") met het voorvoegsel anti- en met het achtervoegsel -icum [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord antibioticum antibiotica
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

antibioticum o

  1. (scheikunde) geneesmiddel tegen infectieziekten
  2. (medisch) bacteriedodende stof van natuurlijke (= niet-kunstmatige) oorsprong
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord antibioticum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.