alcohol
Nederlands
Woordafbreking
- al·co·hol
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘kleurloze vloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
- Via het Spaans afgeleid van het Arabische كحل (kuḥl) in combinatie met het Arabische lidwoord al. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alcohol | alcoholen [1] |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
alcohol m
- (scheikunde) een groep koolwaterstoffen die gekenmerkt zijn door de aanwezigheid van een -O-H-verbinding
- Alcoholen kunnen in een reactie met een zuur esters vormen.
- een substantie die gevormd wordt bij vergisting van suikers en in alcoholische dranken zit
- Aan de hoeveelheid alcohol die men in het bloed heeft zijn wettelijke grenzen gesteld als men achter het stuur wil zitten.
- (metonymisch) (drinken) een of meerdere alcoholhoudende dranken
- Neem nog een glas alcohol.
Synoniemen
- [2]: ethanol
Hyponiemen
- allylalcohol, benzylalcohol, ethylalcohol, fenylalcohol, houtalcohol, methylalcohol, salicylalcohol, thioalcohol
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: alcohol achter de kiezen
Vertalingen
1. een groep koolwaterstoffen die gekenmerkt zijn door de aanwezigheid van een -O-H-verbinding
Gangbaarheid
- Het woord alcohol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alcohol' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.