gruwel
Nederlands
Woordafbreking
- gru·wel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘afschuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gruwel | gruwelen |
verkleinwoord | gruweltje | gruweltjes |
Zelfstandig naamwoord
gruwel m
- (religie) wat afschuw opwekt
- Dit is een gruwel in de ogen van de Heer.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- gruweldaad, gruweldader, gruwelen, gruwelkamer, gruwelleer, gruwelstuk, gruwelverhaal, gruwelwater
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gruwelen |
gruwel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruwelen
- Ik gruwel.
- gebiedende wijs van gruwelen
- Gruwel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gruwelen
- Gruwel je?
Gangbaarheid
- Het woord gruwel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gruwel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.