acabar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acabo acabava acabat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

acabar

  1. voltooien, afwerken
  2. beëindigen
Afgeleide begrippen


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /a.ka.ˈβar/
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
acabar
acababa
acabado
volledig
Woordafbreking
  • a·ca·bar

Werkwoord

acabar

  1. onovergankelijk aflopen, eindigen, ophouden
  2. afmaken, doden
  3. overgankelijk beëindigen, voltooien
Uitdrukkingen en gezegden
  • acabar de (+inf.)
net klaar zijn met
  • acabar con
een einde maken aan
  • acabar por (-inf.)
net klaar zijn met
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.