accessoire
Nederlands
Woordafbreking
- ac·ces·soi·re
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Frans [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | accessoire | accessoires |
verkleinwoord | accessoiretje | accessoiretjes |
Zelfstandig naamwoord
accessoire o
- een attribuut dat als aanvulling dient
- Je hebt laatst hele mooie accessoires gekocht.
Vertalingen
1. een attribuut dat als aanvulling dient
Gangbaarheid
- Het woord accessoire staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'accessoire' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: accessoire (hulp, bestand)
- IPA: /akseswaʁ/
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk / vrouwelijk |
accessoire | accessoires |
Bijvoeglijk naamwoord
accessoire
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
accessoire | l'accessoire | accessoires | les accessoires |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.