aartsbisschop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aartsbisschop    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈaːrʦbɪsχɔp/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈaːrʦbɪsxɔp/
    • (Limburg): /ˈaːrzbɪsxɔp/
Woordafbreking
  • aarts·bis·schop
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘metropoliet’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afgeleid van bisschop met het voorvoegsel aarts- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aartsbisschop aartsbisschoppen
verkleinwoord aartsbisschopje aartsbisschopjes

Zelfstandig naamwoord

aartsbisschop m

  1. (religie) (beroep) de voornaamste bisschop van een kerkprovincie
    • De dienst wordt geleid door de aartsbisschop van Canterbury. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord aartsbisschop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.