Salomé I

Salomé (ca. 65 v.Chr. - ca. 10 n.Chr.) was de enige zuster van de Idumese koning Herodes de Grote. Zij is een oudtante van de bekendere Salomé, de dochter van Herodias.

Huwelijk en strijd tegen Mariamne

Detail uit de stamboom van de Herodiaanse dynastie

Salomé was de dochter van de Edomiet Antipatros en Kypros, een Nabatese. Ze had vier broers: Phasaël, Herodes, Jozef en Pheroras.[1] Daar Herodes de lang regerende familie van de Hasmoneeën van de macht had verdrongen en bij het joodse volk niet geliefd was, vreesde hij zijn hele leven voor complotten tegen zijn heerschappij. Hij huwde weliswaar in 37 v.Chr., om zijn prestige te verhogen, de Hasmonese Mariamne, die hem ook twee zonen Alexandros en Aristobulos baarde, doch hij bleef wantrouwig en liet tijdens zijn regering vele familieleden ombrengen, waarin Salomé een belangrijk aandeel zou hebben gehad.

Eerst huwde Salomé met haar oom Joseph, de broer van Antipatros.[2] Toen Herodes naar Laodikeia reisde, om de triumvir Marcus Antonius te zien, om zich voor de hem verweten moord op de Hasmonese Aristobulos te rechtvaardigen, stelde hij Joseph als zijn plaatsvervanger aan en droeg hem ook op het toezicht over Mariamne te houden. Salomé koesterde echter een grote wrok tegen Herodes’ gade, daar zij door deze wegens haar nederige afkomst minachtend werd behandeld. Ze streefde er echter ook naar haar echtgenoot uit de weg te ruimen en beschuldigde hem daarom, toen Herodes met succes uit Laodikeia terugkeerde (ca. 35 v.Chr.), echtbreuk te hebben bedreven met Mariamne. Deze werd nog eenmaal vergeven, maar Salomés’ echtgenoot Joseph wordt zonder verhoor geëxecuteerd.[3]

Vervolgens trouwde Salomé nu met de vooraanstaande Edomees Kostobaros, die werd bevorderd tot stadhouder van Idumea en Gaza.[4] Ze was haar echtgenoot aanvankelijk zeer toegewijd en zette zich, toen hij werd beschuldigd van verraderlijke onderhandelingen met de Ptolemaeïsche koningin Cleopatra VII, met succes in om voor hem bij haar vertoornde broer te pleiten.[5] Herodes, die zich als trouwe bondgenoot van Antonius na diens nederlaag in de slag bij Actium in een netelige situatie bevond, droeg de regering over aan zijn broer Pheroras en bracht Salomé en zijn kinderen onder in de burcht Masada, alvorens hij ter begroeting van de zegerijke Octavianus, naar wie hij wenste over te lopen, naar Rhodos reisde (30 v.Chr.).[6] Nadat Octavianus hem in zijn heerschappij had bevestigd, kwam zijn relatie met Mariamne na zijn terugkeer steeds meer onder spanning te staan. Dit greep Salomé aan voor een intrige. In haar opdracht vertelde een schenker van Herodes deze op vertrouwelijke wijze, dat Mariamne hem met een liefdes- en gifdrank had gestuurd. Deshalve en wegens verdere geruchten over Mariamne‘s vermeende ontrouw vertoornd, liet Herodes onder druk van Salomé zijn echtgenote executeren (29 v.Chr.).[7]

Ook met haar tweede gemaal Kostobaros kreeg Salomé ruzie: ze wenste zich - in strijd met de Joodse wet - van hem te laten scheiden en beschuldigde hem ten slotte bij haar broer, dat hij tegen deze complotten zou smeden. Ter ondersteuning van haar aanklacht vertelde ze Herodes, dat haar echtgenoot al tien jaar lang de zoon van een Baba hielp zich te verbergen, die ooit tegen de Joodse koning was opgetreden en sindsdien door deze werd gezocht. Met de bij de Joden geachte zonen van Baba plande Kostobaros nu een staatsgreep. Na de ontdekking van deze zonen liet Herodes ze samen met Kostobaros executeren (28/27 v.Chr.).[8]

Salomé bracht meerdere dochters ter wereld (o. a. Berenike) alsook een zoon, Antipatros.[9]

Later leerde een welgesteld man genaamd Syllaios, de stadhouder van de Nabatese koning Obodas III, Salomé tijdens een gastmaal van Herodes kennen en beiden raakten op elkander verliefd. Ze zouden ook een onbetamelijke betrekking zijn aangegaan. Iets later vroeg Syllaios bij de Joodse koning om de hand van zijn zuster, die daar graag toe was bereid. Daar de Arabische vorst niet tot het jodendom wilde overgaan, zich dus niet wilde laten besnijden, kwam het huwelijk niet tot stand. Pheroras en enkele hofdames verweten Salomé tomeloos gedrag.[10] Nu zou Salomé een van de vertrouwelingen van haar broer genaamd Alexas tot derde gemaal nemen en willigde dit uiteindelijk in onder invloed van haar vriendin, de Romeinse keizerin Livia, om het niet bij haar broer te verspelen.[11]

Intriges tegen de zonen van Mariamne

Herodes liet zijn zonen bij Mariamne uit Rome terughalen, om zich met hen te verzoenen en liet in 17 v.Chr. Alexandros trouwen met de Cappadocische koningsdochter Glaphyra alsook Aristobulos met Berenike, de dochter van Salomé en Kostobaros. Desondanks vervolgde Salomé (naar men zegt) Mariamne haar zonen met een gelijke haat als ze eens hun moeder had gedaan. Ze vreesde namelijk, daar zij de aanstichtster voor de moord op Mariamne was geweest, voor de wraak van de vermoedelijke troonopvolger, wanneer deze eenmaal aan de macht zou komen.[12] Ze liet de prinsen zelfs door haar dochter Berenike uithoren, die ze ook van haar echtgenoot vervreemde. Berenike vertelde Salomé, dat Alexandros en Aristobulos hun vader wegens diens executiebevel voor Mariamne haatten en dat ze, eenmaal aan de macht gekomen, vrouwelijke verwanten van Herodes, die kleren van hun moeder droegen, wouden in zaken laten steken en gevangenzetten. Salomé meldde dit meteen aan haar broer, die zich weliswaar hieraan ergerde, maar noch niets tegen zijn zonen ondernam.[13] Flavius Een diepe afkeer koesterde Salomé ook tegen de trotse Glaphyra, omdat deze zich zoals eens Mariamne haar voorname afkomst roemde en spotte met de bescheiden afstamming van de leden van de Herodianen.[14]

Ondersteund door haar broer Pheroras hitste Salomé Herodes, als hij van zijn verblijf bij Agrippa terugkeerde (14 v.Chr.), weer tegen zijn zonen bij Mariamne op, welke vaak hadden gezegd, de terechtstelling van hun moeder te willen wreken.[15] Pheroras vertelde echter anderzijds aan Alexandros, dat hij door Salomé van de grote liefde van Herodes voor Glaphyra had gehoord. Derhalve werd Alexandros zoals gepland tegen zijn vader opgehitst en deed verbitterd zijn beklag bij hem. De onschuldige Herodes riep echter zijn broer Pheroras ter verantwoording en uitte dreigementen tegen hem.[16] Om zich te rechtvaardigen, beweerde Pheroras, deze lasterpraatjes tegen Herodes van hun zuster te hebben vernomen. Hoewel Salomé dit meteen met levendige lichaamstaal bestreed, kon ze de verdenking niet meer kwijtspelen en haalde zich ook de toorn van Herodes op haar nek.[17]

De eeuwige ophitsende redevoeringen tegen Mariamne haar zonen en mogelijk die trotse optreden bleken uiteindelijk toch te werken. Herodes liet Alexandros in een kerker opsluiten, daar hij in een complot van zijn zonen tegen hem geloofde. Alexandros schreef in zijn vertwijfeling, dat hij werkelijk een samenzwering tegen zijn vader op touw had gezet, maar dat Pheroras en Salomé in zijn plannen zouden zijn ingewijd; ook zei hij door Salomé tot een buitenechtelijke verhouding te zijn gedwongen geworden.[18] Voor zijn tweede aanhouding beweerde Aristobulos, dat Salomé een voor Syllaios als spionne tegen haar broer had gediend.[19] Doch beide zonen van Mariamne konden zich niet redden, terwijl ze hun vijandin Salomé op voorvermelde wijze zochten te beschuldigen. In plaats daarvan besloot de zus van Herodes mee over de terechtstelling van de prinsen (7 v.Chr.).[20]

Vernietiging van Antipatros

Later hadden Pheroras en de oudste koningszoon Antipatros een goede verstandhouding met elkaar, in dewelke Salomé een gevaar voor haar broer zag. Om niet de toorn van de koning te verwekken, streden Pheroras en Antipatros nu in het openbaar klaarblijkelijk met elkaar, maar bleven in het geheim vrienden. Salomé doorzag hun spel en berichtte Herodes van geheime bijeenkomsten en een vermeend complot van beide mannen. Ook dat de Farizeeërs Herodes’ val en de overgang van het koningschap op Pheroras hadden voorspeld, meldde Salomé aan haar broer, die vervolgens leidende Farizeeërs en andere betrokken personen liet terechtstellen.[21] Weer nam Salomé deel aan het rechtsgeding tegen Antipatros, dar de Romeinse stadhouder van Syrië, Publius Quinctilius Varus, leidde.[22] De aangeklaagde prins werd in het bijzonder door het net toentertijd publiek geworden feit belast, dat hij een brief aan keizerin Livia had laten vervalsen en als vermeende verzender Salomé had willen doen uitschijnen, om haar van hoogverraad te beschuldigen en zo haar ondergang te kunnen bewerkstelligen.[23] Ook Antipatros moest uiteindelijk sterven (4 v.Chr.).

Leven na Herodes’ dood

Het Joodse land na Herodes de Grote
Flavius

 gebieden van Salomé

 gebied van Herodes Archelaos

 gebieden van Herodes Antipas

 gebied van Filippus

Doch ook Herodes zelf lag reeds op sterven en zou nog zijn zuster en haar man Alexas de opdracht hebben gegeven, onmiddellijk na zijn heengaan de in de hippodroom te Jericho opgesloten voornaamste Joden te laten vermoorden, opdat zijn dood in een hem als koning waardige lijkklacht goed werd betreurd; want de Joden zouden zich al bij zijn dood verheugen en zonder deze slachting slechts met hem spotten.[24] Deze massamoord werd echter door Salomé en haar gemaal niet uitgevoerd.[25] Dit bericht van Josephus werd door het huidige onderzoek algemeen als ahistorisch of als later verzinsel van Salomé gezien, om zich bij de door de stervende Herodes werkelijk in de hippodroom gevangengenomen aanzienlijke Joden geliefd te maken.

Volgens het laatste testament van Herodes kreeg Salomé de steden Iamnia, Azotos en Phasaelis en een vermogen in geld van 500.000 drachmen.[26] Zoals andere Wie andere leden van de dynastie van Herodes reisde ook Salomé na de dood van haar broer ter verdediging van haar belangen met haar kinderen naar Rome. Daar intrigeerde ze tegen een andere zoon van Herodes de Grote, Herodes Archelaos, die volgens het laatste testament van zijn vader deze als heerser van Judea zou opvolgen en de bevestiging hiervan door Augustus wou verkrijgen. In plaats daarvan steunde Salomé de regeringsaanspraken van Herodes’ zoon Antipas, die volgens een vroegere laatste wil van zijn vader diens opvolger zou zijn geworden.[27] De Romeinse keizer nam weliswaar een beslissing naar de zin van de gestorven koning door Herodes Archelaos als heerser van Judea (weliswaar zonder koningstitel) aan te stellen, maar bedacht Salomé en haar dochter Berenike met eerbewijzen; en ze werd buiten de bevestiging van haar testamentaire aanspraak noch het koninklijk paleis van Askalon toegewezen. Uit deze nalatenschappen trok zij een pensioen van 60 talenten per jaar.[28]

Salomé stierf rond 10 n.Chr., toen Marcus Ambibulus procurator van Judea was. Het district van Iamnia (met de stad Azotos), Phasaelis en de stad Archelais, in de omgeving van grote palmwouden, stond ze bij testament af aan haar vriendin, keizerin Livia.[29]

Stamboom

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Antipater
 
Kypros
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Costobarus
 
Salomé I
 
 
 
 
 
 
Phasaël I
 
 
 
 
 
Jozef
 
Pheroras
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Doris
 
 
 
Mariamne I
 
 
 
 
 
 
 
 
Herodes de Grote
 
 
 
 
 
 
Mariamne II
 
 
 
 
 
 
Malthake
 
 
 
Cleopatra
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Alexander
 
 
Aristobulus IV
 
Berenike
 
 
Antipatros
 
Kypros
 
Phasaël II
 
Salampsio
 
 
Jozef
 
Olympias
 
 
Herodes Archelaüs
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Antipatros
 
 
Mariamne
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Herodes Agrippa I
 
Kypros
 
Herodes Filippus
 
Herodias
 
Herodes Antipas
 
Aristobulus
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Mariamne
 
Herodes van Chalkis
 
Julia Berenice
 
Drusilla
 
Herodes Agrippa II
 
Aristobulus van Chalkis
 
Salomé II
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Filippus
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Berenicianus
 
Hyrcanus
 
Markus
 
Antonia
 
Herodes
 
Agrippa
 
Aristobulus

Noten

  1. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XIV 121; Bellum Iudaicum I 181.
  2. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 81; XV 254; Bellum Iudaicum I 441.
  3. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 81-87; Bellum Iudaicum I 441; I 443.
  4. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 254; Bellum Iudaicum I 486.
  5. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 258.
  6. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 183f.
  7. FlaviusJosephus, Antiquitates Iudaicae XV 213; XV 223-231.
  8. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XV 259-266
  9. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 22; XVII 230; XVIII 130; Bellum Iudaicum I 566; II 26.
  10. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 220-226; Bellum Iudaicum I 487; I 534; I 566.
  11. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 10; Bellum Iudaicum I 566.
  12. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 8; XVI 11; XVII 12; XVIII 133; Bellum Iudaicum I 446; I 552.
  13. FlaviusJosephus, Antiquitates Iudaicae XVI 201-205.
  14. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 193; Bellum Iudaicum I 475-479.
  15. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 66-73; Bellum Iudaicum I 483; I 545.
  16. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 206-212.
  17. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 213-219.
  18. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVI 256; Bellum Iudaicum I 498.
  19. Flavius Josephus, Bellum Iudaicum I 534f.
  20. Flavius Josephus, Bellum Iudaicum I 538.
  21. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 36ff.; XVII 44; Bellum Iudaicum I 569-573.
  22. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 93.
  23. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 137-142; Bellum Iudaicum I 641-644.
  24. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 175-179; Bellum Iudaicum I 660.
  25. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 193f.; Bellum Iudaicum I 666.
  26. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 189.
  27. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 220; XVII 224; Bellum Iudaicum II 15; II 20; II 24.
  28. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVII 321; Bellum Iudaicum II 98; Strabo, Geographika XVI 765.
  29. Flavius Josephus, Antiquitates Iudaicae XVIII 31; Bellum Iudaicum II 167.

Referenties

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.