Oudfrans

Het Oudfrans is het Frans zoals dat in het noorden van Frankrijk gesproken werd van de 9e tot de 14e eeuw. Het heeft zich sindsdien via het Middelfrans ontwikkeld tot het Nieuwfrans, dat onder andere de standaardtaal voor bestuur, rechtspraak en literatuur is geworden in heel Frankrijk. Het Oudfrans is samen met enkele nauw verwante talen zoals het Waals en Picardisch rechtstreeks voortgekomen uit de langues d'oïl.

Oudfrans (Ancien français)
Gesproken inNoord-Frankrijk, delen van België, Zwitserland
Uitgestorven inIn de 14e eeuw ontwikkeld tot Middelfrans
Taalfamilie
Taalcodes
ISO 639-2fro
ISO 639-3fro
Portaal    Taal

Oorsprong

Latijn

De geschiedenis van het Oudfrans begon toen het zuiden van Gallië onder Romeinse bezetting kwam en het Latijn als heersende taal werd ingevoerd. In 118 v.Chr. werd de eerste belangrijke Romeinse nederzetting gesticht in Narbonne, de latere hoofdstad van Gallia Narbonensis.

In de tijd van Plautus (ca. 250-184 v.Chr.) was de fonologische structuur van het klassieke Latijn al behoorlijk veranderd; dit leidde uiteindelijk tot het vulgair Latijn. Op zijn beurt was dit de voorloper van alle Romaanse talen, inclusief het Oudfrans.

Substraat: Gallisch

Met de verovering van Gallië door Julius Caesar in de 1e eeuw v.Chr. werd het Latijn de overheersende taal in Noord-Gallië, hoewel de oorspronkelijke bevolking haar eigen taal, het Gallisch (een Keltische taal), nog lang heeft vastgehouden: in de 6e eeuw werd dit nog gesproken door de boeren op het platteland. De invloed van het Gallische substraat is nog terug te zien in de woordenschat van het Oudfrans, dat naar schatting 150 woorden van Gallische herkomst telt, bijvoorbeeld bièvre 'bever', brif 'talent, finesse', grenon 'snor', muchier 'verbergen', seüs 'bloedhond' en seuwe 'touw'. Het Franse woord voor 'paard', cheval, komt uit het klassiek Latijn caballus 'knol', maar dat heeft het ontleend aan Gallische *cappilos 'pakpaard' (vgl. Bretons kefel, Welsh ceffyl). Via het soldatenlatijn is dit woord ook in andere Romaanse talen beland: Catalaans cavall, Italiaans cavallo, Portugees cavalo, Spaans caballo, Roemeens cal, enz.

Superstraat: Frankisch

In de 4e en de 5e eeuw vielen steeds meer Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnen (zie ook Grote Volksverhuizing). Noord-Gallië werd uiteindelijk bezet door de Franken, die hun eigen taal spraken, het Frankisch. Als gevolg hiervan kwamen veel (wellicht 15 procent van de totale woordenschat) leenwoorden van Frankische oorsprong in het Frans terecht. Enkele voorbeelden zijn bosc, bois (< *busk; vgl. Nederlands bos, Duits Busch ‘struik’), guarder, warder 'bewaken' (< *wardōn; vgl. Middelnederlands wa(e)rden ‘wachten, bewaken’, Dt. warten) en hache 'aks' (< *hāppia ‘sikkelvormig snoeimes’; vgl. Ndl. heep, hiep, Dt. Hippe). Doordat er meerdere Germaanse stammen tegelijkertijd in Gallië actief waren, waaronder naast de Franken ook de Bourgondiërs en de Visigoten, is van sommige germanismen de precieze herkomst moeilijk te achterhalen.

In deze zelfde periode schoof de Germaans/Romaanse taalgrens op naar het zuiden, maar na de Frankische kerstening werd het Latijn zowel in gesproken als geschreven vorm opnieuw belangrijk zodat deze ontwikkeling weer werd omgedraaid.

Nomenclatuur

Men is de benamingen "Frans" en "Frankrijk" - beide afgeleid van het etnoniem Frankisch - vanaf de Middeleeuwen gaan gebruiken voor heel Gallië. De benaming langue d'oïl werd gebruikt om de in Noord-Gallië gesproken dialecten te onderscheiden van die in Zuid-Gallië, het Occitaans. Beide benamingen verwijzen naar het tussenwerpsel ter bevestiging of bestemming, vergelijk Occitaans òc tegenover Oudfrans oïl 'ja', een samentrekking uit o 'ja' + il 'hij' (alleen in de Noord-Gallische dialecten heeft lenitie van de laatste klank van hoc plaatsgehad, wat uiteindelijk leidde tot de vorm oui).

Fonologie en voornaamste klankverschuivingen

Op fonologisch vlak is het Frans van alle Romaanse talen waarschijnlijk het vernieuwendst geweest, waardoor het heden ten dage het verst afstaat van het Latijn, zowel qua grammatica als qua woordenschat en morfologie. Van de talrijke klankverschuivingen die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt worden hieronder alleen de belangrijkste besproken.

Klinkers

Een van de voornaamste klankverschuivingen in het Oudfrans betreft zowel de monoftongering als de diftongering van veel klinkers naargelang hun fonologische context. Het klassiek Latijn had zes monoftongen: /a/, /e/, /i/, /o/, /u/ en /y/, allemaal met een korte en een lange variant, en daarnaast de diftongen æ [aɪ], œ [oɪ̯] en au [aʊ̯]. In het Laatlatijn was het verschil tussen lange en korte klinker niet langer fonematisch, maar dit had slechts een gedeeltelijke samenvalling van de korte en de lange klinkers tot gevolg.

Veel korte klinkers uit het klassiek Latijn werden in het vulgair Latijn geleidelijk aan meer open gearticuleerd, terwijl de articulatie van lange klinkers nagenoeg hetzelfde bleef. Zo werd:

  • ē tot [e], maar e tot [ɛ].
  • ī tot [i], maar i tot [ɪ].
  • ō tot [o], maar o tot [ɔ].
  • ū tot [u], maar u tot [ʊ].

Alleen a en ā vielen samen tot [a]. De y, die voornamelijk in geleerde woorden van Oudgriekse herkomst voorkwam, ging helemaal op in de i. De æ [ɛː] viel samen met de korte e (en werd dus [ɛ]), de œ werd net als de lange e een [e]. De au neigde sterk naar [o] maar bleef in ieder geval in Gallië nog een tijdlang een diftong (dit blijkt zo meteen uit het feit dat de klassieke au in het Oudfrans anders werd behandeld dan zowel de korte als de lange o). Al met al telde het vulgair Latijn dus negen isochrone monoftongen en één diftong.

In het Oudfrans vond opnieuw fonemische neutralisatie plaats:

  • ɪ ging op in e.
  • ʊ ging op in o.

Met de overige zeven basisklanken gebeurde het volgende:

  • In beklemtoonde en open lettergrepen veranderde a vermoedelijk via [aɛ] of [æ] in [e]: māre [ˈmaːre] 'zee' > *[ˈmaɛ.rə] > mer; amāre 'liefhebben, houden van' > amer.
  • In gesloten lettergrepen is /a/ volgens de meeste taalkundigen altijd onveranderd gebleven: parte(m) 'deel' > part.
  • De Proto-Romaanse [ɛ] werd in open lettergrepen gediftongeerd tot ie [iɛ]: mel [mɛɫ] 'honing' > miel [miɛl].
  • In gesloten lettergrepen bleef de e onveranderd: tempus 'tijd; weer' > tens, tans.
  • e diftongeerde al gauw tot ei: rege(m) 'koning' > rei; habere 'hebben' > aveir.
  • [ɔ] werd de vallende diftong en eindelijk ue: cor [kɔr] 'hart' > quors [kuɔr] > cuer [kuer].
  • In open lettergrepen verglijdt o via ou tot eu: focus 'vuur' > fou (9e eeuw) > feu (12e).
  • In gesloten lettergrepen ging o op in u: cōrte [kor.te] 'hof' > curt, cort [kurt].
  • au werd definitief een monoftong, maar niet gebroken: auru 'goud' > or (niet *our of *uer).
  • i en u bleven onveranderd (liber > libre; murus > murs).
  • Bij de nieuwe diftongen ai en ui was sprake van een voedende volgorde van regels. De diftongering was echter niet het gevolg van breking, maar een hiaatdelging als gevolg van een eerdere klinkerbotsing, die weer het gevolg was van de deletie van medeklinkers in intervocale positie.
  • Ook de lenitie van medeklinkers tot de halfklinker j leidde in veel gevallen tot nieuwe diftongen: facere 'maken, doen' > faire, lacte 'melk' > lait, nocte(m) 'nacht' > noit > nuit. De diftongen au en eu ontstonden in gesloten lettergrepen voor l.

De hierboven geschetste situatie moet overeenkomen met het Frans uit de 11e eeuw. Woorden uit de tekst van het Roelantslied zouden dan ongeveer zo hebben geklonken: faire ['fajrə], nuit [nujt].

Na 1100 traden opnieuw drastische veranderingen op in de uitspraak, maar niet in de spelling:

  • Aan het begin van de 12e eeuw moet de diftong ei zijn veranderd oi [ɔi]: rei > roi, veir > voir.
  • De achter in de mond gelegen klinker u komt naar voren en verandert in een [y], en bijgevolg verandert ook de tweeklank ue verandert in .

In de tweede helft van de 13e eeuw worden diftongen ofwel gemonoftongeerd, of het zwaartepunt verschuift naar het tweede element:

  • De diftong ai [aj] verandert in ɛ (waardoor bijvoorbeeld faire en trouvere gaan rijmen), au verandert in o.
  • eu verandert in [œ] (gesloten) ~ [ø] (open).
  • ie verandert in (gesloten) ~ je (open) (miel: [miɛl] > [mjɛl]).
  • oi [ɔi] verandert in .
  • ue verandert in [œ] (gesloten) ~ [ø] (open) (cuer > cœur)
  • ui verandert in [ɥi] (nuit [nɥit]).

Het wegvallen van de s voor medeklinkers leidde tot verlenging van de voorafgaande klinker. Rond 1300 verschilt het Franse klinkersysteem nog op twee punten van dat van het Nieuwfrans:

  • oi klinkt als , niet als wa.
  • de sjwa aan het einde van woorden, die tegenwoordig alleen nog maar wordt geschreven, is ook in de spreektaal nog te horen.

Syncope

Syncope van onbeklemtoonde lettergrepen moet al zijn begonnen in het Laatlatijn, maar het duurde eeuwen voordat dit proces was voltooid. Dit is te zien aan een Oudfranse vorm als dei(f)t 'hij is schuldig; moet', die is ontstaan uit dēbet; als gevolg van syncope in combinatie met lenitie was de lettergreep in het Oudfrans al gesloten, en de diftongering van e in ei moet al hebben plaatsgevonden vóór de syncope, dus toen de lettergreep nog open was.

Syncope is met name van belang bij de vervoeging van sommige onregelmatige Franse werkwoorden (zie hieronder).

Oxytonie

In de Nieuwfranse spreektaal zijn de meeste woorden oxytona, wat wil zeggen dat de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. In het Oud- en Middelfrans bestonden twee mogelijkheden: de klemtoon viel op de laatste lettergreep of op de voorlaatste, waarbij de klinker in de laatste lettergreep was gereduceerd tot een sjwa. Dit was het gevolg van de syncope waarbij de plaats van de klemtoon niet meeveranderde; de klassiek Latijnse proparoxytona waren hierdoor veranderd in paroxytona (cálidus > *caldus > chaut), terwijl bij de klassiek Latijnse paroxytonen de klemtoon was verschoven naar de laatste lettergreep (zoals in dēbet > deift). In geschreven teksten uit het midden van de 9e eeuw eindigen Oudfranse woorden nog op -us, -o of -a , maar dit veranderde al heel snel daarna in -s of -e.

Nasalen

Net als het Nieuwfrans kende ook het Oudfrans al genasaliseerde klinkers. In tegenstelling tot tegenwoordig werd de medeklinker die de nasalisatie veroorzaakt had nog uitgesproken. In het woord vin was waarschijnlijk een i-achtige klank te horen in plaats van de huidige e, en ook de combinaties en en ain moeten anders hebben geklonken.

Medeklinkers

De consonantmutaties die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt zijn grotendeels hetzelfde als in andere Romaanse talen:

  • De h werd net als tegenwoordig in het Oudfrans nog geschreven, maar moet al heel vroeg zijn verdwenen (zie ook h-deletie).
  • De stemloze velare plosief k (met het grafeem c) werd gepalataliseerd voor de klinkers e en i en in sommige gevallen - bijvoorbeeld in de Parijse dialecten - ook voor a. Dit werd gevolgd door assibilatie, en uiteindelijk leidde dit eerst tot de affricaten en uiteindelijk de sibilanten /ʦ/ en /ʧ/, afhankelijk van de taalvariant (in het Picardisch wordt cerf uitgesproken als /ʧɛrf/, en chambre als /kɑ̃mbrə/). Deze nieuwe klank heeft tot op de dag van vandaag het Latijnse grafeem c behouden. Evenzo is de stemhebbende velare plosief g- in veel gevallen veranderd in /j/, en daarna /ʤ/: jocus [ˈjɔ.kʊs] > gius, geus [ˈʤe.us] 'spel, speel; speelgoed'. Typisch Frans is verder de lenitie gevolgd door deletie van f, p en c voor en na klinkers; de al besproken Oudfranse vorm deift veranderde aldus eerst in deit, vervolgens in doit.

Spelling

Met de letter z werd de combinatie ts weergegeven. Aan het woordeinde stond -x in principe voor -us. De Oudfranse spelling kende nog geen accent aigu, grave of circonflexe. De cedille bestond al wel; zo was het grafeem Ç een afkorting van de digraaf cz waarmee werd aangeduid dat een c als ts diende te worden uitgesproken en niet als k.

Grammatica

De Oudfranse grammatica wijkt sterker af van die van het Nieuwfrans dan bij andere Romaanse talen in dit stadium het geval was.

Zelfstandig naamwoord

In tegenstelling tot de andere Romaanse talen kende het Oudfrans het derde (onzijdige) geslacht al niet meer. De meeste woorden die in het Latijn onzijdig waren, waren in het Oudfrans mannelijk geworden. Alle zelfstandige naamwoorden werden bovendien voorzien van lidwoorden die waren afgeleid van de Latijnse aanwijzende voornaamwoorden ille en illa 'die daar, gene'. In de Eed van Straatsburg ontbraken de Oudfranse lidwoorden nog, maar in de Sequentia van de heilige Eulalie werden ze al wel gebruikt.

In de 9e eeuw eindigden de meeste vrouwelijke woorden nog op -a, zoals in het Latijn. Daarna trad snel klinkerreductie op, waardoor de woorden in de 10e eeuw op een sjwa eindigden.

Maar wat nog het meest opvalt is dat het Oudfrans twee naamvallen kende: de casus rectus en de casus obliquus, in de Franstalige grammatica cas sujet en cas régime genoemd. In de andere Romaanse talen (behalve het Oudoccitaans en Oud-Reto-Romaans) was dit tweecasussysteem in dezelfde tijd waarschijnlijk al helemaal verdwenen.

In het meervoud waren de meeste vormen al hetzelfde, in het enkelvoud bestond het onderscheid tussen de casus rectus en de casus obliquus vooral bij mannelijke woorden (net als in het Duits):

bepaald lidwoord
mannelijkvrouwelijk
enk.meerv.enk.meerv.
casus rectus lilales
casus obliquus leles
onbepaald lidwoord

Dit was net als in het Nieuwfrans hetzelfde voor mannelijk en vrouwelijk.

Eerste declinatie

Regelmatige vrouwelijke woorden

Deze woorden gaan terug op de declinatie volgens welke femina werd verbogen.

paradigma: fame 'vrouw'
enkelvoudmeervoud
rectus la fameles fames
obliquus la fameles fames

Eerste declinatie (a): vrouwelijke hybriden

Deze woorden gaan terug op een andere dan de eerste Latijnse declinatie: riens (vervormd uit rien < rem, accusatief van res, vijfde declinatie) en citez (< civitas, derde declinatie)

paradigma: riens 'ding, zaak'
enkelvoudmeervoud
rectus la riensles riens
obliquus la rienles riens
paradigma: citez 'stad'
enkelvoudmeervoud
rectus la citezles citez
obliquus la citéles citez
Tweede declinatie

Tot deze groep behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud op -us eindigden; in het Oudfrans eindigden deze woorden in de nominatief enkelvoud ook nog op -s, in de casus obliquus in het algemeen op -o (Deus - Deo, Karlus - Karlo); er bestonden echter verschillen per dialect. De meervoudsvorm van de casus obliquus was gebaseerd op de Latijnse accusatief (veisins < vicinos). Mannelijke woorden -is die in het Latijn volgens de derde declinatie werden verbogen en onzijdige woorden op -s zijn ook in deze categorie beland (peis, pois 'gewicht' < pensum; tens, tans 'tijd; weer' < tempus). Dit gold eveneens voor woorden die terug te leiden waren op Latijnse deelwoorden: -ens, -entem (sergenz < serviens).

paradigma: veisins 'buurman'
enkelvoudmeervoud
rectus li veisinsli veisin
obliquus le veisinles veisins
paradigma: sergenz 'bediende, onderofficier'
enkelvoudmeervoud
rectus li sergenzli sergent
obliquus le sergentles sergenz

tweede declinatie (a): mannelijke hybriden

Tot deze verbuigingsklasse behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud niet op -us eindigen.

paradigma: pe(d)re 'vader'
enkelvoudmeervoud
rectus li pe(d)reli pe(d)re
obliquus le pe(d)reles pe(d)res

Derde of gemengde declinatie

De derde declinatie omvatte in het Latijn zowel mannelijke als vrouwelijke vormen. In het Oudfrans werd slechts een beperkt aantal woorden ook volgens deze declinatie verbogen. De derde declinatie in het Oudfrans wordt onderverdeeld in vier subklassen:

derde declinatie (a): mannelijk

De eerste subgroep bevat onder meer de Latijnse nomina agentis, dat wil zeggen mannelijke woorden die terug te voeren zijn op het Latijnse achtervoegsel -ātōr en al deze woorden waren Latijnse paroxytona, dus in de nominatief enkelvoud viel de klemtoon op a: viátor, dictátor, curátor, en in de verbogen vorm op o± viatórem, dictatórem, curatórem.

In het Oudfrans leidde dit tot de volgende verbuigingsparadigma:

paradigma: trouvere 'minstreel'
enkelvoudmeervoud
rectus li trouvereli trouveor
obliquus le trouveorles trouveors

derde declinatie (b): mannelijk<

De woorden uit deze groep stammen van woorden die in de nominaitef eindigden op -o en in de andere naamvallen op -onX. Ook hier verschuift in andere naamvallen dan de nominatief enkelvoud de klemtoon naar achteren: Cícero - Cicerónem. De meeste abstracte vrouwelijke Latijnse woorden op -o, -onem hebben klasse IIIb niet gehaald. In deze groep vallen ook woorden met een niet-Latijnse herkomst zoals rectus gars, obliquus garçun 'soldaat, jongen, knecht' (ontleend aan het Oudfrankische *wrakkio 'banneling, krijger in vreemde dienst', waaruit Middelnederlands recke 'banneling, avonturier, rondzwervend krijger'). De woorden uit klasse IIIb vertonen veel klinkerwisseling.

paradigma: ber 'vrij man, edelman'
enkelvoudmeervoud
rectus li berli baron
obliquus le baronles barons
paradigma: compains 'kameraad, makker'
enkelvoudmeervoud
rectus li compainsli compaignon
obliquus le compaignonles compaignons
paradigma: gars 'soldaat, huurling; jongen, knecht'
enkelvoudmeervoud
rectus li garsli garçon
obliquus le garçonles garçons

derde declinatie (c): vrouwelijk

Deze verbuigingsklasse bestond nog niet in het Latijn. Ook hier is in het meervoud geen verschil meer tussen de naamvallen:

paradigma: none 'non, kloosterlinge'
enkelvoudmeervoud
rectus la noneles nonains
obliquus la nonainles nonains

derde declinatie (d): gemengd

Dit is een restgroep waarin onregelmatige vormen zijn gemengd. Deze klasse is op dezelfde manier ontstaan als IIIa en IIIb: door verschuiving van de klemtoon. In de onderstaande voorbeelden zijn de grondwoorden sóror - sorórem, ínfans - infántem, présbyter - presbýterem en sénior - seniórem. Alleen in het laatste voorbeeld (cómes - cómitem) bleef de klemtoon gelijk, wat voor een anomalie in de verbuiging zorgde.

paradigma: suer 'zuster'
enkelvoudmeervoud
rectus la suerles serors
obliquus la serorles serors
paradigma: enfes 'kind'
enkelvoudmeervoud
rectus li enfesli enfant
obliquus l'enfantles enfanz
paradigma: prestre 'priester'
enkelvoudmeervoud
rectus li prestreli prevoire
obliquus le prevoireles prevoires
paradigma: sire 'heer'
enkelvoudmeervoud
rectus li sireli sieur
obliquus le sieurles sieurs
paradigma: cuens 'graaf'
enkelvoudmeervoud
rectus li cuensli conte
obliquus le conteles contes

Werkwoord

De vervoeging van het Oudfranse werkwoord onderscheidt zich met name van die van Latijnse werkwoorden doordat er meer onregelmatigheden zijn. Ook zijn bepaalde onvoltooide tijden - in het bijzonder het preteritum exactum, futurum exactum en plusquamperfectum - verdwenen en vervangen door voltooide tijden met als hulpwerkwoorden estre 'zijn' en aveir 'hebben'.

Werkwoorden op -er zonder umlaut

De meeste Oudfranse werkwoorden op -er stammen uit de Latijnse werkwoorden op -are en kennen geen umlaut in de stam:

paradigma: durer 'uithouden, weerstaan'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presenspreteritumimperfectumfuturumpresensimperfectumpresenspresens
jedurduraiduroiedureraidurdurassedureroie
tuduresdurasduroisdurerasdursdurassesdureroisdure
ildureduraduroitdureradurtdurastdureroit
nousduronsduramesduriiens/-ïonsdureronsduronsdurissons/-issiensdureriions/-ïonsdurons
vousdurezdurastesduriiezdureroiz/-ezdurezdurissoiz/-issez/-issiezdureriiez/-ïezdurez
ilsdurentdurerentduroientdurerontdurentdurassentdureroient

Werkwoorden op -er met umlaut

In werkwoorden met umlaut in de stam is deze klinkerwisseling afhankelijk van de klemtoon. Deze kan vallen op de stam of uitgang. Klinkers in open lettergrepen ondergaan (zoals hierboven beschreven) andere veranderingen dan klinkers in gesloten lettergrepen. In het volgend paradigma is de alternantie a ~ ai. Daarnaast wordt in de aanvoegende wijs m geassimileerd tot n. Als gevolg van morfologische nivellering hebben in het Nieuwfrans alle stamklinkers dezelfde vorm (n het voorbeeld hieronder ai- gekregen.

paradigma: amer 'liefhebben'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presenspreteritumimperfectumfuturumpresensimperfectumpresenspresens
j’aimamaiamoieameraiaimamasseameroie
tuaimesamasamoisamerasainsamassesameroisaime
ilaimeamaamoitameraaintamastameroit
nousamonsamamesamiiens/-ïonsameronsamonsamissons/-issiensameriions/-ïonsamons
vousamezamastesamiiezameroiz/-ezamezamissoiz/-issez/-issiezameriiez/-ïezamez
ilsaimentamerentamoientamerontaimentamassentameroient

Werkwoorden op -ir zonder infix

paradigma: dormir 'slapen'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presenspreteritumimperfectumfuturumpresensimperfectumpresenspresens
jedorm, dorsdormisdormoiedormiraidormdormissedormiroie
tudorsdormisdormoisdormirasdormsdormissesdormiroisdorme
ildortdormitdormoitdormiradormtdormistdormiroit
nousdormonsdormimesdormiiens/-ïonsdormironsdormonsdormissons/-issiensdormiriions/-ïonsdormons
vousdormezdormistesdormiiezdormiroiz/-ezdormezdormissoiz/-issez/-issiezdormiriiez/-ïezdormez
ilsdormentdormirentdormoientdormirontdormentdormissentdormiroient

Werkwoorden op -ir met infix

Het infix is(s)- (< Latijns -esc-) komt bij sommige werkwoorden tussen de stam en de uitgang te staan. Deze werkwoorden hebben nooit de klemtoon op de stam. In het Italiaans is dit infix nog het duidelijkst zichtbaar: finirfinisco, finisci (maar: dormirdormo, dormi).

paradigma: fenir 'beeïndigen'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presenspreteritumimperfectumfuturumpresensimperfectumpresenspresens
jefenisfenifenissoiefeniraifenisfenissefeniroie
tufenisfenisfenissoisfenirasfenisfenissesfeniroisfenis
ilfenistfenitfenissoitfenirafenistfenistfeniroit
nousfenissonsfenimesfenissiiens/-ïonsfenironsfenissonsfenissons/-issiensfeniriions/-ïonsfenissons
vousfenissezfenistesfenissiiezfeniroiz/-ezfenissezfenissoiz/-issez/-issiezfeniriiez/-ïezfenissez
ilsfenissentfenirentfenissoientfenirontfenissentfenissentfeniroient

Werkwoorden op -re

Oudfranse werkwoorden op -re stammen uit de Latijnse infinitieven op -ere, met een sjwa tussen de stam en de uitgang.

paradigma: corre 'rennen' (in het Nieuwfrans courir)
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presenspreteritumimperfectumfuturumpresensimperfectumpresenspresens
jecor(s)corui, coruscoroiecorraicorcorussecorroie
tucorscoruscoroiscorrascorscorussescorroiscore
ilcortcorucoroitcorracortcorustcorroit
nouscoronscorumescoriiens/-ïonscorronscoronscorussons/-issienscorriions/-ïonscorons
vouscorezcorustescoriiezcorroiz/-ezcorezcorussoiz/-issez/-issiezcorriiez/-ïezcorez
ilscorentcorurentcoroientcorrontcorentcorussentcorroient

Werkwoorden op -oir

De meeste Nieuwfranse werkwoorden op -oir, die waren afgeleid van Latijnse werkwoorden op -ēre, eindigden in het Oudfrans nog op -eir (behalve avoir). Deze werkwoorden waren in het Oudfrans al onregelmatig en zijn dit nog steeds.

Literatuur en cultuur

Zie ook Franse literatuur in de middeleeuwen.

Het Oudfrans is pas vanaf de 12e eeuw een echte schrijftaal geworden, waarin in het algemeen veranderingen die zich in de spreektaal voltrekken slechts met grote vertraging doorsijpelen. Het resultaat was diglossie, en de Franse orthografie is hierdoor tot op de dag van vandaag niet erg fonetisch (hoewel dit in het Engels natuurlijk veel erger is). Daarvoor was er al wel het een en ander in het Oudfrans opgeschreven.

De ontwikkeling van de Noord-Franse cultuur werd in gang gezet door het Huis Capet. Hierdoor kregen de noordelijke gebieden van Gallië en daarmee ook de daar gesproken dialecten (de langues d'oïl) geleidelijk aan steeds meer prestige ten aanzien van de zuidelijkere regionen (in het bijzonder Aquitanië en Toulouse).

Bronnen

  • De Engelse en Limburgse Wikipedia-artikelen.

Referenties

  • François de la Chaussée (1989), Initiation à la morphologie historique de l'ancien français, 3de druk, Parijs: Klincksieck (1st druk 1977). ISBN 2-252-01922-0
  • Xavier Delamarre (2003), Dictionnaire de la langue gauloise. Une approche linguistique du vieux-celtique continental, 2de druk, Parijs: Errance. ISBN 2877722376
  • Frédéric Duval (2009), Le Français médiéval, Turnhout: Brepols.
  • William W. Kibler (1984), An Introduction to Old French, New York: Modern Language Association of America.
  • André Lanly (1977, herdruk 1995, 2002), Morphologie historique des verbes français. Notions générales, conjugaisons régulières, verbes irréguliers, Parijs: Champion. ISBN 2-7453-0822-X
  • Mildred Katherine Pope (1952), From Latin to Modern French with Especial Consideration of Anglo-Norman Phonology and Morphology, 2de druk, Manchester: Manchester University Press (1st druk 1934).
Zie de Wikipedia-test in het Oudfrans op de Wikimedia Incubator.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.