Associatie van buntgras en heidespurrie

De associatie van buntgras en heidespurrie (Spergulo-Corynephoretum) is een associatie van het buntgras-verbond. Het is voor België en Nederland de meest voorkomende plantengemeenschap op zandverstuivingen.

Associatie van buntgras en heidespurrie
Associatie van buntgras en heidespurrie op een duinwal in de Loonse en Drunense Duinen (voorgrond)
Syntaxonomische indeling
Klasse:Koelerio-Corynephoretea (Klasse van de droge graslanden op zandgrond)
Orde:Trifolio-Festucetalia ovinae
Verbond:Corynephorion canaescentis (Buntgras-verbond)
Associatie
Spergulo-Corynephoretum
(Tüxen 1928) Libbert, 1932

Deze pioniersgemeenschap bestaat overwegend uit blad- en korstmossen, aangevuld met eenjarigen als heidespurrie en buntgras.

Naamgeving, etymologie en codering

De naam Spergulo-Corynephoretum is afgeleid van de wetenschappelijke namen van de associatie-kensoort heidespurrie (Spergula morisonii) en van de klasse-kensoort buntgras (Corynephorus canescens).

Kenmerken

Algemeen

Deze plantengemeenschap komt enkel voor in extreme omstandigheden op zonnige, zandige plaatsen met een zeer lage vochtigheid, hoge temperatuur, en een zure, voedselarme en profielloze bodem.

Deze zijn vooral te vinden op landduinen en in beperkte mate op kustduinen.

Ontstaan en successie

De associatie van buntgras en heidespurrie is een pioniersvegetatie die ontstaat op open, droge zandverstuivingen. Ze kan bij ideale omstandigheden tientallen jaren blijven bestaan, doch zal uiteindelijk verder evolueren naar een vegetatie van de klasse van de droge heiden of van de klasse van de naaldbossen, zoals het gaffeltandmos-jeneverbesstruweel.

Bij lichte bemesting en betreding kan het ook evolueren naar de vogelpootjes-associatie of naar de associatie van vetkruid en tijm. Begrazing door bv. pony's kan dan weer leiden naar meer monotone graslanden van de duin-struisgras-associatie of de associatie van schapengras en tijm.

Structuur

Vegetaties van de associatie van buntgras en heidespurrie worden gekenmerkt door een lage vegetatie zonder boom- en struiklaag. De kruidlaag is zeer open, met verspreid staande pollen buntgras en open plekken met kleine, eenjarige planten als de heidespurrie.

De moslaag is plaatselijk goed ontwikkeld en soortenrijk, met overwegend bladmossen en korstmossen.

De vegetatielaag is onderbroken door open stuifzandplekken, en wordt dan ook regelmatig ondergestoven. Het ruig haarmos is daarbij de belangrijkste vastlegger van het stuifzand, gevolgd door de korstmossen.

Soortensamenstelling

Heidespurrie
Buntgras
Ruig haarmos
Gewoon stapelbekertje
Hamerblaadje
Wollig korrelloof
Gewoon kraakloof
Rood bekermos
Open rendiermos
Rode heidelucifer

Deze associatie is - voor wat betreft de hogere planten - vooral gekenmerkt door de specifieke kensoort heidespurrie en de verbond-kensoort buntgras. Daarnaast komen meestal ook fijn schapengras, zandstruisgras, schapenzuring en struikheide voor.

In de moslaag treffen we opvallend veel droogte-bestendige bladmossen en korstmossen. Van de bladmossen komt de associatie-kensoort ruig haarmos meestal voor, aangevuld met gewoon peermos en de exoot grijs kronkelsteeltje. Daarnaast vinden we talrijke korstmossen, met als voornaamste kensoorten ezelspootje en gewoon stapelbekertje, en als meest voorkomende begeleidende soorten rood bekermos, open rendiermos, rode heidelucifer, girafje en bruin heidestaarje.

Boomlaag 
Geen soorten.
Struiklaag 
Geen soorten.
Kruidlaag 
Kensoort Diff.soort Presentie Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Opmerking
kA >60% Heidespurrie Spergula morisonii
kV >90% Buntgras Corynephorus canescens
kK >20% Zandzegge Carex arenaria
kK <10% Gewoon biggenkruid Hypochaeris radicata
kK <10% Vroege haver Aira preacox
>40% Fijn schapengras Festuca filiformis
dA >40% Zandstruisgras Agrostis vinealis t.o.v. Duin-buntgras-associatie
>30% Schapenzuring Rumex acetosella
>10% Struikhei Calluna vulgaris
>10% Bochtige smele Deschampsia flexuosa
Moslaag 
Kensoort Diff.soort Presentie Nederlandse naam Wetenschappelijke naam
kA >80% Ruig haarmos Polytrichum piliferum
kA >40% Ezelspootje Cladonia zopfii
kA >30% Gewoon stapelbekertje Cladonia cervicornis
kA <10% Hamerblaadje Cladonia strepsilis
kA <10% Stuifzandkorrelloof Stereocaulon condensatum
kA Wollig korrelloof Stereocaulon saxatile
kV >40% Gewoon kraakloof Cetraria aculeata
kV >20% Rafelig bekermos Cladonia ramulosa
kK <10% Gewoon purpersteeltje Ceratodon purpureus
kK <10% Grijze bisschopsmuts Racomitrium canescens
>60% Rood bekermos Cladonia coccifera
>40% Open rendiermos Cladina portentosa
>40% Rode heidelucifer Cladonia floerkeana
>40% Girafje Cladonia gracilis
>40% Bruin heidestaartje Cladonia glauca
>30% Varkenspootje Cladonia uncialis
>20% Dove heidelucifer Cladonia macilenta
>20% Gebogen rendiermos Cladina arbuscula
>20% Gewoon peermos Pohlia nutans
>20% Fijn bekermos Cladonia chlorophaea
>20% Grijs kronkelsteeltje Campylopus introflexus
>10% Klein kraakloof Coelocaulon aculeatum
>10% Kronkelheidestaartje Cladonia subulata
>10% Gewoon gaffeltandmos Dicranum scoparium
>10% Bruin bekermos Cladonia grayi
>10% Elandgeweimos Cladonia foliacea

Verspreiding en voorkomen

Het verspreidingsgebied van de associatie van buntgras en heidespurrie is beperkt tot België, Nederland, Duitsland en het oosten van Engeland, met verwante gemeenschappen en Denemarken en Zuid-Zweden.

Het zwaartepunt ervan ligt in de Pleistocene districten van Nederland, met vooral de Veluwe, Drenthe, Salland, Noord-Limburg en Noord-Brabant. De grootse aaneengesloten stuifzandgebied van West-Europa vinden we op de Loonse en Drunense Duinen in Noord-Brabant en het Kootwijkerzand op de Veluwe.

In Vlaanderen zijn landduinen verspreid en zeer zeldzaam, met als zwaartepunten de Antwerpse en Limburgse Kempen. Vooral de Kalmthoutse Heide in Antwerpen omvat nog grote stuifzandgebieden. Verder vinden we restanten van stuifzanden in de Vlaamse Zandstreek en in het Hageland.

Bedreiging en bescherming

De belangrijkste bedreigingen voor het voortbestaan van deze pioniersvegetaties zijn:

  • Atmosferische stikstofdepositie met als gevolg vergrassing en versnelde successie naar bos;
  • Actieve bebossing met vooral naaldbomen;
  • Spontane verbossing door gebrek aan beheer;
  • Verkavelingen en zandwinning;
  • Intensieve betreding, met als gevolg degradatie van de kwetsbare korstmosvegetaties en onmogelijkheid tot herkolonisatie;
  • Het wegconcurreren van de inheemse mosflora door het grijs kronkelsteeltje, een Amerikaanse mossoort;
  • Uitspoeling van voedingsstoffen uit aanpalende, intensief bemeste landbouwpercelen;
  • Het wegvallen van de bodemdynamiek door het verdwijnen van konijnenpopulaties door o.a. myxomatose.

Herstel van beboste stuifduinen is mogelijk door kappen, uitgraven van de stronken en verwijderen van de humuslaag. Het terugkomen van de korstmossenflora is echter sterk afhankelijk sterk van grensoverschrijdende en moeilijk te controleren processen als luchtvervuiling, bodemdynamiek en soortenconcurrentie.

Voor de instandhouding van deze pioniersvegetaties op langere termijn is het behoud van een natuurlijke vorm van verstoring door wind of extensieve begrazing aangewezen. Zo niet zal een natuurlijke successie naar heide, struisgrasvegetaties of bos plaatsvinden. Voor beheer via een natuurlijke winddynamiek zijn echter grote open oppervlakten noodzakelijk, waarbij gesproken wordt van minimaal 500 ha. Op kleinere oppervlaktes wordt daarom meestal extensieve begrazing door schapen toegepast.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.