zwiep
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
- Hij gaf een zwiep aan de volumeknop van de radio en reed plankgas weg
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwiepen |
zwiep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwiepen
- Ik zwiep.
- gebiedende wijs van zwiepen
- Zwiep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwiepen
- Zwiep je?
Gangbaarheid
- Het woord zwiep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwiep' herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.