zwam
Nederlands
Woordafbreking
- zwam
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘sporeplant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwam | zwammen |
verkleinwoord | zwammetje | zwammetjes |
Zelfstandig naamwoord
zwam v/m
- (schimmels) schimmel in hun bestaan afhankelijk van andere organismen
- Zwammen parasiteren soms op andere planten.
Verwante begrippen
- fungus, paddenstoel, schimmel, tondel, tonder, tonderzwam
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- zwamdraad
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwammen |
zwam
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwammen
- Ik zwam.
- gebiedende wijs van zwammen
- Zwam!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwammen
- Zwam je?
Gangbaarheid
- Het woord zwam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwam' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.