zoöloog
Nederlands
Woordafbreking
- zoö·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoöloog | zoölogen |
verkleinwoord | zoöloogje | zoöloogjes |
Zelfstandig naamwoord
zoöloog m
- Zoölogen maken zich grote zorgen omdat er veel diersoorten bedreigd worden met uitsterven.
Synoniemen
- dierkundige
Hyponiemen
- anatoom, ecoloog, embryoloog, etholoog, dierfysioloog, histoloog, morfoloog, neurobioloog, populatiebioloog, paleozoöloog
- arachnoloog, entomoloog, herpetoloog, ichtyoloog, malacoloog, mammaloog, ornitholoog
Vertalingen
1. een wetenschapper die zich bezig houdt met de studie van dieren.
Gangbaarheid
- Het woord zoöloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zoöloog' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.