zottebol

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zottebol    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɔtəˌbɔl/
Woordafbreking
  • zot·te·bol
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zottebol zottebollen
verkleinwoord zottebolletje zottebolletjes

Zelfstandig naamwoord

zottebol m

  1. iemand die dwaas of grappig is of doet
    • Dat zal een pots zyn; maar ik laat hem zulks niet blyken.
      Hoe zal die Zottebol straks op zyn neus staan kyken.
       [2]}}
  1. (spel) een afgeplatte bol waarmee met zottebolt

Werkwoord

vervoeging van
zottebollen

zottebol

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
    • Ik zottebol. 
  2. gebiedende wijs van zottebollen
    • Zottebol! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
    • Zottebol je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zottebol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
61 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Florent Carton Dancourt (vert. Abraham de Wit de Jonge) Het hofstee leeven: kluchtspel, vierendertigste tooneel. (1697)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.