zottebol
Nederlands
Woordafbreking
- zot·te·bol
Woordherkomst en -opbouw
- versteende samenkoppeling zotte bn met kop zn of versteende samenstelling van zot zn en bol zn met het invoegsel -e- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zottebol | zottebollen |
verkleinwoord | zottebolletje | zottebolletjes |
Zelfstandig naamwoord
zottebol m
- iemand die dwaas of grappig is of doet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zottebollen |
zottebol
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
- Ik zottebol.
- gebiedende wijs van zottebollen
- Zottebol!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zottebollen
- Zottebol je?
Gangbaarheid
- Het woord zottebol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zottebol' herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Florent Carton Dancourt (vert. Abraham de Wit de Jonge) Het hofstee leeven: kluchtspel, vierendertigste tooneel. (1697)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.