zone
![](../I/m/Australia_R5-21.svg.png)
Zone voor taxi's
Nederlands
Woordafbreking
- zo·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘streek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zone | zones zonen |
verkleinwoord | zonetje | zonetjes |
Zelfstandig naamwoord
zone m
- een bepaald afgebakend gebied
- De zone achter de auto was afgezet.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- zonaal, zonechef, zonedekking, zonenummer, zonestelsel, zonetarief, zonetijd, zonetoernooi, zoneverdediging, zonevreemd
Vertalingen
1. een bepaald afgebakend gebied
Gangbaarheid
- Het woord zone staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zone' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Engels
Frans
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
zone v
- zone
- (spreektaal) buitenwijk van een grote stad met meestal miserabele woonomstandigheden
- «C'est la zone, ton quartier.»
- Wat is die wijk van jou toch triest. [2]
- «C'est la zone, ton quartier.»
Bijvoeglijk naamwoord
zone
- «J’ai troqué mon cuir un peu zone contre une paire de docksides.»
- Ik heb mijn nogal armzalig jack geruild tegen een paar bootschoenen. [2]
- «J’ai troqué mon cuir un peu zone contre une paire de docksides.»
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.