zone

Zone voor taxi's

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zone    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɔ:nə/
Woordafbreking
  • zo·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘streek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zone zones
zonen
verkleinwoord zonetje zonetjes

Zelfstandig naamwoord

zone m

  1. een bepaald afgebakend gebied
    • De zone achter de auto was afgezet. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • zonaal, zonechef, zonedekking, zonenummer, zonestelsel, zonetarief, zonetijd, zonetoernooi, zoneverdediging, zonevreemd
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zone staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Anglo-Normandisch

Zelfstandig naamwoord

zone

  1. zone

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zone zones

Zelfstandig naamwoord

zone

  1. zone
  2. gebied

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  zone    (hulp, bestand)
  • IPA: /zon/
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn zona
  • [2] verwijzing naar de "zone non aedificandi", het ringvormige gebied rondom Parijs waar in de 19e eeuw een bouwverbod gold om het schootsveld van de vestingwerken open te houden[1]

Zelfstandig naamwoord

zone v

  1. zone
  2. (spreektaal) buitenwijk van een grote stad met meestal miserabele woonomstandigheden
  1. «C'est la zone, ton quartier.»
    Wat is die wijk van jou toch triest. [2]

Bijvoeglijk naamwoord

zone

  1. (spreektaal) miserabel, ellendig
  1. «J’ai troqué mon cuir un peu zone contre une paire de docksides.»
    Ik heb mijn nogal armzalig jack geruild tegen een paar bootschoenen. [2]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.