zoeker
Nederlands
Woordafbreking
- zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoeker | zoekers |
verkleinwoord | zoekertje | zoekertjes |
Zelfstandig naamwoord
zoeker m
- iemand die zoekt
- Hij is altijd een beetje een zoeker gebleven.
- een instrumentje op of aan een camera dat het richten ervan vergemakkelijkt, een richtmiddel
- Eindelijk werd zijn geduld beloond en had hij een sneeuwluipaard in zijn zoeker.
- een lijst of catalogus die het zoeken van een product of dienst vergemakkelijkt
- (informatica) een elektronische versie van [3]
Verwante begrippen
- [2] vizier
Hyponiemen
|
Vertalingen
4.
Gangbaarheid
- Het woord zoeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zoeker' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.