wintertijd
Nederlands
Woordafbreking
- win·ter·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van winter en tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wintertijd | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
wintertijd m
- de tijd zoals die geldt in de herfst- en wintermaanden, zonder dat de klok een uur vooruit is gezet
- In Nederland is de wintertijd geldig van eind oktober tot en met eind maart.
Vertalingen
1. de tijd zoals die geldt in de herfst- en wintermaanden, zonder dat de klok een uur vooruit is gezet
Gangbaarheid
- Het woord wintertijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wintertijd' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.