wild
Nederlands
Woordafbreking
- wild
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wild | wilder | wildst |
verbogen | wilde | wildere | wildste |
partitief | wilds | wilders | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘in de natuurstaat, woest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1174 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
wild
- niet tam
- onbeschaafd, bruusk
Antoniemen
- [1] tam
Hyponiemen
- grofwild, kleinwild, roodwild, standwild, vederwild, waterwild, zwartwild
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Zijn wilde haren verliezen
minder gekke dingen gaan doen
Vertalingen
1. onbeschaafd, bruusk
Bijwoord
wild
- op wilde wijze
- Hij sloeg wild om zich heen.
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
- wildplassen: Hij plaste daar wild en liep een bekeuring op.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wild | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
wild o
- dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
- vlees van een wild dier
Hyponiemen
- grofwild, roodwild, standwild, waterwild, zwartwild
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
In het wild.
Vertalingen
1. dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
2. vlees van een wild dier
Gangbaarheid
- Het woord wild staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wild' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.