weekeinde
Nederlands
Woordafbreking
- week·ein·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van week en einde
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weekeind weekeinde |
weekeinden weekeindes |
verkleinwoord | weekeindje | weekeindjes |
Zelfstandig naamwoord
weekeinde o
- (tijdrekening) periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
- In het weekeinde loopt de temperatuur weer verder op.
Hyponiemen
- kerstweekeinde, openingsweekeinde
Afgeleide begrippen
- weekeinder
Vertalingen
1. periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
Gangbaarheid
- Het woord weekeinde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'weekeinde' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.