narwal
Nederlands
Woordafbreking
- nar·wal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Deens of noors, in de betekenis van ‘walvisachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1660 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | narwal | narwallen |
verkleinwoord | narwalletje | narwalletjes |
Zelfstandig naamwoord
narwal m
- (dierkunde) Monodon monoceros
, walvisachtig zoogdier waarbij het mannetje in bezit is van een lange slagtand
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- narwalshoorn
Vertalingen
1. Monodon monoceros, walvisachtig zoogdier waarbij het mannetje in bezit is van een lange slagtand
Gangbaarheid
- Het woord narwal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'narwal' herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.