veevoeder
Nederlands
Woordafbreking
- vee·voe·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vee zn en voeder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veevoeder | veevoeders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
veevoeder o
- “Produceer meer, met minder.” Minder pesticiden, minder mest, minder brandstof. De technologische vernieuwingen maken dit mogelijk, alleen moeten die sneller ingang vinden: drones om schimmel op te sporen, robots om onkruid te bestrijden, technieken om veevoeder efficiënter te maken.’[1]
- De omzetdaling van zes procentpunt is volgens het veevoederbedrijf te wijten aan de lagere grondstoffenprijzen en de daling van de Britse pond, vermoedelijk veroorzaakt door de Brexit.[2]
Afgeleide begrippen
- veevoederbedrijf, veevoederfabriek, veevoederindustrie
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord veevoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'veevoeder' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Standaard 30 NOVEMBER 2017
- Tubantia 14-MAART-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.