vleugel
Nederlands
Woordafbreking
- vleu·gel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘lichaamsdeel om mee te vliegen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- van vliegen met het achtervoegsel -el (1) en ablaut
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleugel | vleugels |
verkleinwoord | vleugeltje | vleugeltjes |
Zelfstandig naamwoord
vleugel m
- een lichaamsdeel van een vogel dat vliegen mogelijk maakt
- een onderdeel van een vliegtuig dat vliegen mogelijk maakt
- (muziekinstrument) een muziekinstrument met horizontaal gespannen snaren, dat met een klavier (toetsenbord) bespeeld wordt
- een deel van een landvoertuig, bijvoorbeeld een auto, dat de aerodynamica bevordert
- een deel van een leger
- een deel van een politieke partij of stroming
- (bouwkunde) elk van de delen van een bouwwerk links en rechts van het middendeel
Synoniemen
- [3] vleugelpiano, piano, pianoforte
- [7] zijstuk]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. lichaamsdeel van een vogel
3. muziekinstrument
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vleugelen |
vleugel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vleugelen
- Ik vleugel.
- gebiedende wijs van vleugelen
- Vleugel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vleugelen
- Vleugel je?
Gangbaarheid
- Het woord vleugel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vleugel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.