verenigen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
verenigen | verenigend |
vereniging | verenigbaar |
- | verenigd |
Woordafbreking
- ver·eni·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘samenvoegen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- Afgeleid van de stam een met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -ig.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verenigen |
verenigde |
verenigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
verenigen
- overgankelijk afzonderlijke delen tot één geheel maken
- Het was de droom van Schuman geheel Europa te verenigen.
Vertalingen
1. afzonderlijke delen tot één geheel maken
Gangbaarheid
- Het woord verenigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verenigen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.