unir

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uneixo unia unit
3e vervoeging volledig

Werkwoord

unir

  1. verenigen, samenvoegen
  2. combineren, doen samengaan
  3. binden, aaneenhechten
Afgeleide begrippen
  1. toevoegen


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /uˈniɾ/
Woordafbreking
  • u·nir

Werkwoord

unir

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
unir
unía
unido
volledig
  1. onovergankelijk binden, goed mengen
  2. overgankelijk verbinden
  3. samenvoegen, verenigen, bundelen
  4. bijeenhouden
  5. aanhechten, vasthechten
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.