verbaal
Nederlands
Woordafbreking
- ver·baal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mondeling’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
- afgeleid van het Latijnse verbum (woord) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | verbaal | verbaler | verbaalst |
verbogen | verbale | verbalere | verbaalste |
partitief | verbaals | verbalers | - |
Hyponiemen
- deverbaal, proces-verbaal
Verwante begrippen
- verbaal geweld: geweld met woorden, dus schelden e.d.
- verbale communicatie: communiceren met woorden, dus praten e.d. (in tegenstelling tot non-verbale communicatie)
Zelfstandig naamwoord
verbaal o
- proces-verbaal, bekeuring
Gangbaarheid
- Het woord verbaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verbaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.