variëteit
Nederlands
Woordafbreking
- va·ri·e·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afwijkende vorm van een soort’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
- afgeleid van het Franse variété (met het achtervoegsel -teit) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | variëteit | variëteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
variëteit v [4]
- verscheidenheid, afwisseling
- (biologie) iets afwijkende vorm van een bepaalde soort die erfelijk is
Verwante begrippen
Hyponiemen
- kleurvariëteit, taalvariëteit
Gangbaarheid
- Het woord variëteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'variëteit' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "variëteit" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- variëteit op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.