fake
Nederlands
Woordafbreking
- fake
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘namaak’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
- van Engels fake [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fake | fakes |
verkleinwoord | - | - |
Bijvoeglijk naamwoord
fake
- onecht, niet gemeend, nagemaakt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
faken |
fake
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
- Ik fake.
- gebiedende wijs van faken
- Fake!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
- Fake je?
- aanvoegende wijs van faken
Gangbaarheid
- Het woord fake staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fake' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.