fake

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fake    (hulp, bestand)
  • IPA: /fek/
Woordafbreking
  • fake
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘namaak’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
  • van Engels fake [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fake fakes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

fake m

  1. bedrog, namaak, vervalsing
stellend
onverbogen fake
verbogen
partitief fakes

Bijvoeglijk naamwoord

fake

  1. onecht, niet gemeend, nagemaakt

Werkwoord

vervoeging van
faken

fake

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
    • Ik fake. 
  2. gebiedende wijs van faken
    • Fake! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
    • Fake je? 
  4. aanvoegende wijs van faken

Gangbaarheid

  • Het woord fake staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.