uittrekken
Nederlands
Woordafbreking
- uit·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en trekken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uittrekken |
trok uit |
uitgetrokken |
klasse 3 | volledig |
Werkwoord
uittrekken
- overgankelijk van je lichaam af halen, kleding afleggen
- Hij had zijn jas uitgetrokken.
- overgankelijk uit iets anders trekken
- Om die splinter uit te trekken kun je beter een pincet gebruiken.
- overgankelijk een kort overzicht maken van
- Hij had voor zijn examen een hele reeks boeken uitgetrokken.
- overgankelijk er tijd of geld voor beschikbaar stellen
- Er werd een week voor uitgetrokken.
- overgankelijk lostrekken, wegtrekken
- ergatief weggaan uit
- Ze waren dat land uitgetrokken.
Gangbaarheid
- Het woord uittrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uittrekken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.