uittrekken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·trek·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uittrekken
trok uit
uitgetrokken
klasse 3 volledig

Werkwoord

uittrekken

  1. overgankelijk van je lichaam af halen, kleding afleggen
    • Hij had zijn jas uitgetrokken. 
  1. overgankelijk uit iets anders trekken
    • Om die splinter uit te trekken kun je beter een pincet gebruiken. 
  1. overgankelijk een kort overzicht maken van
    • Hij had voor zijn examen een hele reeks boeken uitgetrokken. 
  1. overgankelijk er tijd of geld voor beschikbaar stellen
    • Er werd een week voor uitgetrokken. 
  1. overgankelijk lostrekken, wegtrekken
  2. ergatief weggaan uit
    • Ze waren dat land uitgetrokken. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uittrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.