uitspelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitspelen
speelde uit
uitgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

uitspelen [2]

  1. (sport) overgankelijk ten einde spelen
  2. (sport) overgankelijk spelen op het terrein van de tegenpartij
  3. (sport) overgankelijk (een tegenstander) uitschakelen door middel van een dribbel of een pass
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • uitspeling
Uitdrukkingen en gezegden
  • Zijn laatste troef uitspelen
het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen

Gangbaarheid

  • Het woord uitspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.